De scheermesjes passen niet meer

Soort:Recensie
Onderwerp:Tijdelijk nieuw
Auteur:Arjen Fortuin
Medium:NRC Handelsblad
Datum:06-06-2003
Pagina:33

Begin 1991 zat er een gat tussen het begin van de Golfoorlog en de hervatting van de wekelijkse televisie-uitzendingen van Kees van Kooten en Wim de Bie. Het waren zware weken voor progressief Nederland: nieuwe internationale verhoudingen en daarmee de ongemakkelijke keuze tussen oorlog en vrede, tussen de president van het verachte Amerika en de verachtelijke president van Irak. Het verlossende woord spraken Van Kooten en De Bie tenslotte in een uitzending die grotendeels draaide om de vraag: 'Wat moeten we ervan vinden?' Ze waren tegen.
 
In die televisiejaren gebruikte Van Kooten zijn literaire werk vooral voor de zaken waar hij op de televisie niets mee kon, wat leidde tot werk dat relatief ver van de actualiteit afstond: speelse stukjes met huiselijke observaties, vaak een tikje nostalgisch, maar meestal net niet sentimenteel. Juist daarmee onderscheidde Van Kooten zich van andere stukjesschrijvende beroemde Nederlanders - hij probeerde op papier iets anders te doen dan op televisie. Het leek dan ook goed nieuws voor de literatuur toen Van Kooten enkele jaren geleden aankondigde genoeg te hebben van de tv en zich op andere zaken te zullen richten. Zijn boekproductie nam inderdaad toe: een eerbetoon aan zijn overleden moeder Annie (2000) en ongeveer om het jaar een bundel stukjes, meestal columns uit het Vlaamse tijdschrift Humo. Na Levensnevel (1999) en Hilaria (2001) is er nu Tijdelijk nieuw.
 
Het bevat enkele mooie ouderwetse Koot-stukjes: charmante en innemende verhalen over scheermesjes die niet in hun houders passen, over gekluns met het wisselen van bestuurder op lange autoritten en over mensen die gedane groeten niet doorgeven, waardoor `van elke tien personen die via via door mij met een groet werden bedacht, er gemiddeld zeven de desbetreffende groet nooit hadden ontvangen'. Fraai is ook zijn protest tegen de verdwijning van de kwikthermometer, die vroeger thuis zo mooi kapot kon vallen: 'Zonder glas ervoor dwong de gele temperatuurschaal ineens geen respect meer af. Nu deed hij denken aan een agent in uniform, maar zonder broek.' Hoogtepunt vormde vervolgens de pogingen van de kinderen om de kwikbolletjes vast te pakken: bij aanraking vallen ze uit elkaar. Vader, die ook geen verstand heeft van exacte wetenschappen, legt desgevraagd uit: 'Dat komt omdat het kwik is jongens'.
 
Een handvol mooie verhalen is nooit weg, maar het is niet genoeg. Want er staan daarnaast zoveel zwakke columns in Tijdelijk nieuw dat je het werkelijk geen geslaagde uitgave kunt noemen. Paradoxaal genoeg lijkt juist het beëindigen van Van Kootens televisiewerkzaamheden een negatieve uitwerking op zijn schrijverschap te hebben gehad: ideeën en gedachten die vroeger tot een sketch of typetje zouden hebben geleid, vinden nu geen andere uitlaatklep dan de column, of ze daar nu geschikt voor zijn of niet. En dat zijn ze meestal niet: bijvoorbeeld het slome relaas van de 'United Samaritans Woerden', een groep rijken die de liefdadigheid efficiënter wil maken. Of de 'Grimeurs tegen Extreem Zinloos geweld', een protesterende groep make-upartiesten die weigert nog langer extravagante verwondingen te maken. Vaak is Van Kooten met een kleine grap of één taalvondstje ('de misblik') tevreden en is de uitwerking voorspelbaar en repeterend. Het is nog maar een vage afschaduwing van de taalspeeltuin die Van Kooten vroeger voor zichzelf inrichtte.
 
Het pijnlijkste van Tijdelijk nieuwzijn de columns waarin Van Kooten probeert zijn positie als commentator van de actualiteit opnieuw in te nemen. Dat begint met 'Candle in the Pim', het openingsstuk van de bundel, over een man die Fortuyn-herdenkingen afloopt, 'Pim' vergelijkt met Lady Di en Moeder Teresa, signaleert dat 'Pim' na thuiskomst graag 'een kaars in zijn reet' stak en tenslotte vooral gepikeerd blijkt omdat hijzelf de overledene nooit heeft ontmoet. Een nieuwe, laat staan boeiende gedachte zit er niet tussen - en van werkelijke interesse voor óf Pim Fortuyn óf zijn sympathisanten is geen spoor te bekennen. Duidelijk is wel dat Van Kooten niets moet hebben van de Fortuyn-revolte, maar de spanning die hij vroeger wist op te roepen, ontbreekt nu volledig. Hij komt niet verder dan wat wezenloos gemopper. Een dialoog over twee Nederlanders die proberen een krantenbericht politiek-correct te interpreteren was vijftien jaar geleden relevanter geweest, het stukje over dames die hun clitoris ter beschikking stellen van besneden vrouwen is melig en een een half-nostalgisch betoog over de teloorgang van militaire uitdossingen eindigt met de oproep om slecht geklede miltairen voor het Joegoslavië-tribuaal te slepen.
 
Van Kooten is nog steeds betrokken bij de buitenwereld en ook tegenstander van de laatste oorlog tegen Saddam Hussein, maar van het zoeken naar 'wat we ervan moeten vinden' uit 1991 is geen sprake meer. Een sfeervol verhaal over het steeds weer veranderen van hun kamers door kleine jongens eindigt met: 'Het aantal kleine jongenskamers in Bagdad is geschat op honderdvijfenzestigduizend.' Dat is in politieke zin niets verhelderend sentiment. En het is zonde van de jongenskamer.
 

 
Terug naar Bibliografie