Een komiek wordt ouder

Soort:Recensie
Onderwerp:Levensnevel
Auteur:Arjan Peters
Medium:De Volkskrant
Datum:23-04-1999
Pagina:35

'Vier lichte letterheren' heet de tentoonstelling die vorige week van aquit ging in het Letterkundig Museum te Den Haag, biedende manuscripten en parafernalia van Godfried Bomans, Simon Carmiggelt, Kees Stip en Kees van Kooten. In het voorwoord van het begeleidende Schrijversprentenboek 44 stelt Youp van 't Hek dat 'het schrijven van een grappig stukje duizend keer moeilijker is dan iedereen denkt'. Helemaal mee eens. Ook Youp van 't Hek denkt er vaak te gemakkelijk over.
 
Als het geen geval is van uitgekiende planning, moet het een gelukkige samenloop van omstandigheden zijn dat enkele dagen na de opening van die expositie de nieuwe verhalenbundel van Van Kooten het licht ziet. Levensnevel sluit aan bij Koot graaft zich autobio van twintig jaar geleden, met dien verstande dat de twee tussenliggende decaden de penvoering en het gemoed van de auteur niet onberoerd hebben gelaten. In de vroegere titel herinnert Van Kooten zich dat hij op zijn tiende met zijn vader naar de Haagse Bijenkorf ging, waar Simon Carmiggelt signeerde. In zijn bundel Poespas plaatste Carmiggelt de opdracht 'Voor Kees, die later doorgaat in de letteren'.
 
Ruim elf jaar na de dood van zijn vroegere idool, wiens roem schrikbarend is verbleekt, schrijft Van Kooten zijn meest Carmiggeltiaanse bundel. Geen pingpongende dialogen die buitelen van de woordspelingen voeren dit keer de boventoon, en dat alleen is al winst, want de koketterie en gemakzucht waartoe het genre snel verleidt, maakten Koots voorlaatste volwassen bundel Verplaatsingen (1993) moeilijk genietbaar.
 
Nu is hij op volle sterkte terug, met autobiografische verhalen waar de scheve glimlach van wijlen Kronkel boven hangt. Van Kooten mag dan in Den Haag een lichte letterheer genoemd worden, in al deze stukken zien we een vijftiger die zijn lichtheid soms tegen de verdrukking in met zich mee wil blijven loodsen, opdat hij de herfst van zijn leven niet zwartgallig binnentreedt. 'Ik kijk naar mijn eigen handen en zie dat mijn vijfde ouderdomsvlek er zit aan te komen.'
 
Familieleden en kennissen sterven, en wat het dagelijks leven betreft: in een modern cd-paleis wordt hij geholpen door een jongen die wel achter een toetsenbord mag zitten, maar niet weet hoe je het woord chanson spelt. En zoiets is geen incident, het is een symptoom van de 'repeterende zweep van al die moderne nederlagen: de audio-revolutie gemist, de videorecorder niet kunnen programmeren, niet in staat mobiel te bellen en nog nooit op Internet durven surfen.'
 
Is het dan vreemd, dat hij de enige bezoeker is van een tentoonstelling met werk van de Franse schilder Albert Marquet (1875-1947)? Hedendaags of luidruchtig zijn diens landschappen niet te noemen. Marquet, een vriend van Matisse, penseelde 'het vredige blauw van rivieren, havens en badplaatsen aan beide zijden van de Middellandse Zee. Op, aan, langs of in dat water bevinden zich zijn mannen, vrouwen, kinderen en dieren; de met achteloze zwarte veegjes neergezette figuurtjes die zo kenmerkend voor zijn schilderijen zijn.' Van Kooten moet het nodige herkend hebben in de werkwijze van de fauvist. Hij zegt het niet met zoveel woorden, en dat pleit voor hem, maar het is af te lezen aan de aard van deze liefdesverklaring, en aan de verhalen die er omheen staan. De nevel die een stadstafereel van Marquet iets raadselachtigs kon geven, keert terug in de mist op de omslagfoto van Levensnevel, waar Van Kooten met hond een ochtendwandeling maakt op de Amsterdamse Staalkade.
 
Melancholisch is een te logge term om de sfeer van deze bundel mee te karakteriseren. Onmiskenbaar is echter de weemoed, en het schoksgewijze vaststellen dat ouderdom en bijbehorende beperkingen steeds dichter in de buurt lijken te komen.
 
Net als bij Marquet is de wereld van Van Kooten eerder vredig dan verontrustend, en het wedervaren van de dribbelende verteller in die gigantische cd-winkel is nou niet direct een onvergetelijk beeld van een ouder wordende man. Het is veeleer de combinatie van zo'n column over kleine ongemakken - door hemzelf eerder gemunt als 'modermismen' - met de stukken over zijn bejaarde moeder, over Parijs 1963, over Abb‚ Pierre, de oude missiepater Dirk Visser, en de onweerstaanbare schurk uit de derde klas gymnasium, die zijn lichtheid zwaarte geven.
 
Dat vraagt balanceerkunst van de schrijver. Hij moet meer doen dan een typetje spelen. Van Kooten is daartoe in staat, zoals Koot graaft zich autobio bewees. Wellicht heeft de pressie van zijn televisie- en ander kortebaanwerk hem in de laatste jaren afgehouden van het componeren van een boek. In Levensnevel horen de verhalen weer bij elkaar, met als topstuk 'De Pet', een hommage aan G‚, de brutale en onbekommerde oom met wie de jonge Kees zich 'op een nerveuze manier meer verwant' voelde dan met zijn eigen vader Bill.
 
'De Pet' verhaalt van het leven en sneven van een globetrottende fantast, van wie niets over was gebleven als Van Kooten hem niet met een roerend verhaal had uitgezwaaid.
 
Een perfect personage voor een komisch verhaal, deze G‚, doordat hij grappig was en ook een beetje zielig. Als de oom verkreukeld en wel in een verzorgingstehuis zit, besluit Kees hem 'de pet' te brengen, een erfstuk dat stamt van opa Van Kooten.
 
Het wordt een gedenkwaardig bezoek, vooral door de beschrijving ervan. Want dat geeft de doorslag, in dit verhaal zowel als de andere negentien; de stijl die de schrijver verraadt. Om een grappig stukje te kunnen schrijven is grappig zijn niet genoeg, hoeveel conferenciers ook klakkeloos columns mogen vullen.
 
Wat staat er bijvoorbeeld op de pagina volgend op het onhandig bekrabbelde velletje, gedateerd 3 november 1997? 'Twee weken later stuurt G‚ me dit bedankbriefje en weer een week later is de crematie.' De schrijver omzeilt de sentimentaliteit, door van G‚'s laatste levensteken binnen één zin door te steken naar de crematie.
 
Zo doet een lichte letterheer dat. In 'One night stand' ontfermt hij zich in Frankrijk gedurende een nacht over een zwerfhond, om haar daarna naar het asiel te brengen: 'Na het ontbijt (zij houdt verbaasd van Hollandse kaas) gaan wij samen op weg.' De plaatsing van het woord 'verbaasd' is buitengewoon en goed: niet alleen de hond, ook de eennachtsbaas en in zijn kielzog de lezer verbazen zich. Bovendien is het rijm met de kaas niet volmaakt en lijkt daardoor een toevalstreffer van de taal.
 
Het fraaiste staaltje, het was kiezen, is dit: 'Dus draaide H. de dop van een onbeheerd geparkeerde brommer los, stak het ene uiteinde van ons stuk tuinslang in de vreemde tank, nam een met de tongpunt gestopte slok tweetaktbrandstof en leidde het dichtgeknepen andere uiteinde zijn eigen tweelitertankje binnen.' Een ballet van a's en o's, gestroomlijnd, parallel aan de souplesse waarmee H. zijn ongeoorloofde actie uitvoert.
 
Een vaardig conferencier schrijft niet vanzelfsprekend goede stukjes. Het is duizend keer moeilijker dan bijna iedereen in het artiestenvak denkt. Nu Kees van Kooten voorlopig is gestopt met optreden voor tv, is het des te verheugender dat hij is doorgegaan in de letteren.
 

 
Terug naar Bibliografie