Een bundel natuurleuke verhalen |
Soort: | Recensie |
Onderwerp: | Mijn plezierbrevier |
Auteur: | Jos Bloemkolk |
Medium: | Het Parool |
Datum: | 27-04-2006 |
Pagina: | |
Het inleidende stuk is een genre op zichzelf. Het is waarschijnlijk het ruimst vertegenwoordigd in de wereld der komische schrijvers.   De lezer is weerlozer tegenover een inleidend stuk dan tegenover een regulier stuk, want het boek begint staks pas, eigenlijk. Zo'n inleidend stuk is autobiografisch en bij voorkeur luchtig en los. Meesters in het genre zijn de noordelijke Noord-Amerikanen James Thurber en Garrison Keillor.   Beiden zijn door Kees van Kooten opgenomen in zijn bloemlezing Mijn plezierbrevier (met voorlees-cd'tje). Hun stukken zijn geweldig, maar niet inleidend. Toch staan er zeer veel inleidende stukken in dit boek. Ze zijn van een andere meester in het genre, Kees van Kooten zelf. Hij strooit met wetenswaardigheden over de 34 opgenomen auteurs, met autobiografische verhalen, met kleine theorieen over de kunst van het humorschrijven, met een kleine beschouwing over het vertalen en met welgeplaatste grappen. Zo wordt het gemis aan Nederlandse bijdragen stiekem goedgemaakt.   Zie hoe Van Kooten het 'verwarrend en verontrustend' vindt dat sommige humorschrijvers die hij zeer bewondert, niet zijn opgenomen in beroemde buitenlandse bloemlezingen: 'Zie ik het dan verkeerd? Wat mankeert er aan mjn gevoel voor humor? Voordat ik aan alles begin te twijfelen, schiet mij dan gelukkig net op tijd de uitspraak van Perelman te binnen ('De gustibus ain't what they used to be') en u begrijpt wel dat ik deze dooddoener eenieder zal toevoegen die mij eventueel vraagt waarom ik in hemelsnaam het verhaal Zus en Zo van schrijver Zo En Zus niet heb opgenomen.'   Maar hij noemt toch één schrijver die onbegrijpelijkerwijze ontbreekt in een bloemlezing waarin 754 schrijvers van Humoristisch Proza worden genoemd: L. Rust Hills. Van Kooten is daar verbijsterd over en geeft dat gevoel zo weer: 'Daar heb ik eenvoudig geen', waarmee de alinea eindigt, gevolgd door een witregel.   Van Kooten heeft puur zijn eigen voorkeur gevolgd. En hij heeft zichzelf een beperking opgelegd: de verhalen moeten 'natuurleuk' zijn. De schrijver moet zijn materiaal putten uit de werkelijkheid (je moet kunnen geloven in wat hij schrijft) en zich niet bezighouden met absurdisme of satire. Van Kooten: 'Ik (1941-2058) ben namelijk opgegroeid met leuke stukjes (Bomans, Carmiggelt, Annie M.G. Schmidt, Remco Campert) en heb die ongeëngageerde, natuurleuke verhaaltjes, deels tot mijn leedwezen, langzaam maar zeker het veld zien ruimen voor de actueel-satirische column.'   Hij had natuurlijk ook uit die Nederlandse schatkamer kunnen kiezen (een Kopstuk van Bomans als De gamelan-kenner zou niet hebben misstaan), maar Van Kooten heeft alleen Engels-Amerikaanse humor opgenomen, met uitzondering van een stukje van een Griek (Theofrastus), een Fransman (Alphonse Allais), een Nederlander (Lodewijk van Deyssel) en een Argentijn (Julio Cortázar). Geen vrouwen.   Wie wel? Ring Lardner, Saki (Hugh Monro), S.J. Perelman, E.B. White, Stephen Leacock, Peter Cook, Robert Benchley, Mark Twain e.v.a. Veel van die namen komen uit The New Yorker, waarin ook James Thurber en veel later Garrison Keillor schreven.   Van Kooten - nog een beperking - houdt van verhalen waarin de hoofdpersoon het aan de stok heeft met de wereld en verliest. Dramatisch geformuleerd: het menselijk falen. Op van de zenuwen een bank binnenstappen om een rekening te openen, wat niet lukt, is de komische variant van het menselijk falen: 'Little Man-Humor'. Zie het geestige verhaal Mijn financiële carrière van Stephen Leacock. Het eten van een ijshoorntje of liever het uitputtende gevecht dat je daarvoor moet leveren is briljant beschreven door L. Rust Hills.   Er is veel tegen bloemlezingen aan te voeren, maar dat geldt niet voor dit boek. Bijna alle stukken zijn leuk, maar er is ook een samenbindende factor: al die leuke stukken van Kees van Kooten zelf, waardoor het boek een beetje op een raamvertelling lijkt, met Van Kooten als de verteller. Dat is zijn bedoeling niet - hij zal zich nooit op één lijn willen plaatsen met de Thurbers, de Perelmannen en de Keillors - maar dat is wel het effect op deze lezer. En het is een fijn effect.   |