Wim, school, Kees

Soort:Artikel
Onderwerp:De Clicheemannetjes-jaren
Auteur:Gijs Groenteman
Medium:VARA Gids
Datum:08-11-2003
Pagina:8-9, 11, 101

Volgende week zondag wijdt de VPRO een avond aan Van Kooten en De Bie. VARA TV Magazine groef zich (uitgebreid & ongeautoriseerd) duo-bio, deel 1: de Clicheemannetjes-jaren.
 
Zesentwintig jaar lang hadden Kees van Kooten en Wim de Bie, vooral in linkse kringen, een bijna onaantastbare, mythische status. Al die tijd maakten ze volstrekt eigenzinnige en in hun soort ongeëvenaarde programma's. In hun topjaren werden ze gerekend tot de belangrijkste opinion makers van Nederland. Ze wonnen twee Nipkowschijven, waarna er in 1985 een speciale ere-Nipkowschijf in het leven werd geroepen om de jaarlijks terugkerende discussie binnen de jury - 'Moeten Van Kooten en De Bie 'm dit jaar eigenlijk niet wéér winnen?' - voor eens en voor altijd te stoppen. Nederland raakte zo vergroeid met het duo dat ze eeuwigheidswaarde leken te hebben. Nooit kwam er een ruzie, onverkwikkelijkheid of ander probleem rond de heren naar buiten. Het was dan ook voorpaginanieuws toen ze in 1998 hun samenwerking - al heette het tijdelijk - stopzetten. Kees van Kooten, zo werd er naar buiten gebracht, moest 'de rommel in zijn hoofd opruimen'.
 
Inmiddels zijn er elf dvd's met hun verzameld werk verschenen, een kleine dertig uur televisie van ongelofelijk consistent niveau. Het is ongeveer eenderde van hun complete oeuvre, schatte Wim de Bie onlangs. Volgende week op deze plek het verhaal over hun gouden jaren bij de VPRO, deze week week: hoe zijn ze daar gekomen?
 
In de paar interviews die de heren gezamenlijk hebben gegeven, praten ze zelden over hun jeugd. Maar in 1975 leidde het duo, dat toen net bekroond was met hun eerste Nipkowschijf, journalist William Rothuizen van Haagse Post langs de essentiële plekken uit hun jonge jaren. Wim de Bie (17 mei 1939) herinnert zich zijn eerste ontmoeting met Kees van Kooten (10 augustus 1941) op het Haagse Dalton Lyceum: 'Ik ben twee jaar ouder, ik zat in de vijfde klas, Kees in de derde, toen een belangrijk verschil. Op een feestavond, waar ik de leiding had en sketches opvoerde, had ik wat jongens uit de zaal nodig. Die sketch heette 'De Amerikaanse kapper', een eh... onzinnige sketch die verder nergens op sloeg. Ik hield een conference over Amerika waar alles zo snel gebeurt, zette die vijf jongens op een rij, knoopte een laken onder die vijf kinnen, legde er een ladder overheen zodat die vijf hoofden eruit staken, toen zeepte ik ze in en ging er langs met een sabel. Omdat ik ook niet wist hoe dit sketch af moest lopen, riep in aan het slot met opgeheven sabel: "En nu naar Amerika!" Doek. Sloeg nergens op. Maar die jongens, daar was Kees bij.'
 
Het is 1957, het duo is geboren. Wim de Bie groeide op in de Parsifalstraat, Kees van Kooten in de Vreeswijkstraat. De straten liggen hemelsbreed zo'n drie kilometer bij elkaar vandaan. 'Door Den Haag loopt, net als de Seine door Parijs, de Laan van Meerdervoort. Erboven is chiquer, netter. Ik kwam van onder de Laan van Meerdervoort, Wim van erboven', omschreef Kees van Kooten het verschil tussen de straten later.
 
De Parsifalstraat lag destijds eenzaam tussen braakliggende 'landjes'. Wims vader, ambtenaar bij het GEB, had op één zo'n landje een huisje, opgetrokken uit oud hout, waar hij zich vaak terugtrok. Wim had een gelukkige jeugd: 'Heel goede sfeer, probleemloos, stabiel, beschermd. Niets problematisch aan, en zo zou ik mijn hele jeugd willen omschrijven: gewoon niks aan de hand. Erg Nederland, erg jaren 50, wat je maar wilt, het klopt allemaal...'
 
Voor Kees gold dat ook. Zijn vader was vertegenwoordiger bij Ryam, dertig jaar lang reisde hij van maandag tot en met vrijdag door Nederland met koffers vol lederwaren en agenda's. 'Thuis werd de gezelligheid door mijn moeder verzorgd. En daar was ze ontzettend goed in, op het kneuterige af. Dus een theelichtje, bijvoorbeeld. Altijd, vanaf drie uur tot 's avonds zeven uur was het centrale punt van de kamer het theelichtje waar de pot op stond.' Kees las veel, vooral Carmiggelt bewonderde hij. Op zijn twaalfde probeerde hij zelfs als Kronkels te schrijven. En woordspelingen, daar was hij ook gek op, hij hield ze bij in een speciaal schrift. De vader van Kees van Kooten kon door zijn werk bij Ryam ruimschoots beschikken over een schaars goed vlak na de oorlog: papier. Kladblokken, schriften, adresboekjes, agenda's, lange, dunne, brede en dikke. Elke week nam hij voor Kees een boekje mee.
 
De jaren 50, de tijd van hun jeugd, zou voor Kees en Wim een ijkpunt in hun werk blijven. Af en toe keken ze er zelfs met een welhaast kitscherige nostalgie naar terug. De tekst van het lied Toen was geluk heel gewoon, dat ze in 1972 opnamen, is met een combinatie van ironie en dodelijke ernst geschreven:
 
('Buiten huilt de wind om 't huis
Maar de kachel staat te snorren op vier
Er hangt een lapje voor de brievenbus
En in de tochtigste gaten zit papier
Wij waren heel erg arm en niemand hield van ons
Maar we hadden thee en nog geen tv
Maar wel radio en lange vingers')
 
'Ik was niet zo'n vooroplopend jongetje... integendeel. Ik moest soms letterlijk uit huis worden gezet om mee te doen. Zoals de kleuterschool, daar moest ik met een lichte vorm van geweld naar toe worden gebracht.' Thuis blijven, daar hield Wim de Bie van. 'Het duurt heel lang voordat ik me ergens op mijn gemak voel, ook in het contact met mensen', vertelde De Bie in 1975. 'Wel een soort vriendelijk contact onderhouden, maar toch erg gespannen. Het ontspannen jezelf zijn duurt bij mij heel lang en dan altijd binnenskamers. Op de lagere school dezelfde verlegenheid en geremdheid, maar toch ook aandacht trekken met heel veel toneelspelen. Dat wel: al heel vroeg die drang om voor het publiek te gaan staan.' In de buurt vonden sommige hem een wonderlijke, opmerkelijke verschijning. Hij was een toegewijd padvinder en liep regelmatig in zijn uniform, met zijn bijna twee meter lange gestalte, over straat. Verlegen, schijnbaar op het neurotische af, is hij altijd gebleven. Hij werd een gedreven verzamelaar, heeft onder andere een imposante cartografische collectie van Den Haag West en zijn favoriete filmster, Audrey Hepburn. Het favoriete, zelfbedachte spreekwoord van zijn alter ego, Meneer Foppe, luidt: 'Niets is zo fijn als Binnenzijn!'
 
Kees was een totaal andere jongen. Hij was klein van stuk, lichamelijk, vreselijk lenig en viriel, had een waanzinnige conditie en was altijd bezig met hardlopen, voetballen, fietsen en energie slurpende verliefdheden. 'Bewijzen, hè. Ja hoor. Ik was zeer fanatiek, zeer sportief. En, uitblinken in die grauwe straat.' Toch had hij op de lagere school altijd het gevoel dat hij er buiten stond. 'Niet buitengesloten gevoeld, maar voelend dat ik er niet in kon stappen. Krankzinnig, hoe graag ik dat ook wilde, ik kon niet meedoen omdat ik de manier waarop meegedaan werd niet leuk vond.' Hij zag geen jongens om zich heen die hij de moeite waar achtte. Wim was de eerste jongen die werkelijk indruk op hem maakte. 'Dat was fantastisch. Het was in een hoek in de onderste gang van het Dalton Lyceum. Ik trok daar samen met andere jongens mijn jas aan, dat ging altijd een beetje boksend in zo'n hoekje, je kent dat wel, en daar komen twee lange jongens aan, met colberts. Dat waren vijfdeklassers. Max Broekholt en Wim. Dat waren van die jongens die altijd opgesteld stonden met sport - hoewel, Wim wierp alleen speer hè. Eén keer per jaar was er een interscolaire en dan kwam Wim uit op het nummer speerwerpen en dat won die dan - jongens die het allemaal konden. Maar goed, Wim komt daar aan met die Max Broekholt en die twee spelen een scène! En toen dacht ik: dat kan dus ook hè? Toen ik Wim zo bezig zag, dacht ik: dát is leuk.'
 
Na de sketch over de Amerikaanse kapper gingen ze aan de slag, raakten ze bezig, werkten ze buiten schooltijd bijna geheimzinnig aan een nog onbenoembaar project. Ze richtten een eigen cabaretgroepje op, Cebrah. Al snel waren ze het circuit van schoolfeesten ontstegen en hadden ze onder cabaretminnende scholieren scholieren in Den Haag enige naam gemaakt. Ze huurden een vrij forse theaterzaal, Op Gouden Wieken, en verkochten in de traditie van het door hen bewonderde cabaretgezelschap Lurelei zelf de kaartjes. Hun eerste voorstelling was in 1959 en bevatte onder meer een Laurel en Hardy-pastiche. De opvoering was geen doorslaand succes en werd vooral gekenmerkt door zenuwen. Er volgde ook nog een tweede voorstelling (Te hooi en te grap), maar een serieuze carrière als komedianten leek er niet in te zitten.
 
Na hun eindexamen gingen ze Nederland studeren, leraar wilden ze worden. Wim de Bie stapte er als eerste van de twee uit: in 1961 las hij een advertentie voor een opleiding tot radiocabaretier van de NRU, de Nederlandse Radio Unie. Hij verhuisde naar Amsterdam, kreeg een baantje bij uitgeverij de Arbeiderspers en ging vier avonden in de week naar Hilversum om zijn lessen te volgen. Na drie jaar was hij gediplomeerd radiocabaretier. Bij zijn diploma werd een aantekening gemaakt: hij was meer geschikt voor 'de creatieve kant van het vak' (schrijven, produceren, regisseren) dan als uitvoerend kleinkunstenaar.
 
Diezelfde zomer werd hij door Co de Kloet gevraagd om bij de VARA-radio in zijn eentje het jongerenprogramma Multiplex te gaan verzorgen, al mocht hij zelf niet voor de microfoon. Op 3 oktober 1963 was zijn eerste uitzending, en werd het programma omgedoopt tot Uitlaat. Aanvankelijk waren het nog keurige mannen- en vrouwenstemmen die de onderwerpjes aan- en afkondigden, maar naarmate de tijd vorderde 'hoorde je de jaren 60 losbarsten', zoals Wim de Bie het zelf omschreef. Experimentele reportages, een hele uitzending getrommel op de kamer van De Bie - dat werk. Hij was goed in staat anderen de ruimte te geven en betrok mensen als Hans Verhagen, Emille Fallaux, Johnny van Doorn en Anton Kothuis - die zelf later allemaal hun sporen zouden verdienen - bij het programma. En, niet in de laatste plaats, hij haalde Kees van Kooten bij Uitlaat.
 
Kees was op dat moment druk bezig met het moderne leven. Naast zijn studie verdiende hij bij als copywriter. 'Ik vind het reclamewerk niet moeilijk, ik vind het alleen zo vreselijk vervelend', zei hij daar over. Met Wim nam hij wekelijks een sketch op voor Uitlaat, als de Clicheemannetjes. Het waren conversaties die altijd bij het biljart gevoerd werden, en begonnen met de kwestie: 'Wat is mijn bal nou?' ('Die met het stippie.') Daarna waaide het gesprek de meest absurde kanten op, waarbij de taal, en vooral bestaande uitdrukkingen, op soms geniale wijze verdraaid en verwrongen werden. Daarmee introduceerden de Clicheemannetjes bovendien het plat-Haags als komische taal in de Nederlandse media, voorwaar geen kleine verdienste. De serie verwierf een cultstatus en werd het paradepaardje van Uitlaat.
 
Vanaf dat moment waaierden de activiteiten van de heren uit. Ze maakten hun televisiedebuut als de Clicheemannetjes in 1965, bij Mies Bouwman in Mies-en-scène. Wim de Bie ging een rubriek op de jongerenpagina van Het Parool verzorgen, Dagboek van een vogel, terwijl Kees van Kooten een vaste rubriek in HP kreeg, Treitertrends, over het moderne taalgebruik. Samen schreven ze ook nog een briefwisseling in Het Parool als De Plannenmakers: twee heren maakten steeds plannen die net mislukten.
 
Uitlaat was een progressief, maar ook sentimenteel programma. De twintigers van die tijd waren druk bezig met het omverschoppen van de waarden van de jaren 50, maar beseften tegelijkertijd hoezeer de wereld van hun jeugd daarmee verdween. Wim de Bie maakte in Uitlaat een rubriek met herinneringen aan die tijd, Memories are made of this. De moraal en levensvisie van de heren was, alle moderniteiten ten spijt, diep geworteld in de jaren 50.
 
In 1969 werd Uitlaat opgeheven, De Bie was dertig. 'De tijd dat ik nog programma's kon maken voor twintigers was voorbij', zei hij er zelf over. Samen met Kees had hij inmiddels al bijdragen voor de televisie gemaakt voor het programma Fanclub en twee afleveringen van het mislukte Yin Yang, samen met Ralph Inbar en Sonja Barend. Van Kooten omschreef het later zelf als 'een weird bedoeld, zeer zwak televisieprogramma.'
 
Maar in 1970 gingen Kees en Wim dan toch fulltime voor de televisie werken. Ze sloten zich aan bij het satirische programma van de VARA, Hadimassa, dat op dat moment zijn derde seizoen inging. De regie was in handen van Dimitri Frenkel Frank, een goede kennis, voormalig collega uit de reclamewereld en buurman van Kees van Kooten. De andere vaste acteurs waren verder de legendarische Ton van Duinhoven en Annemarie Oster: 'Ik was een enorme fan van Kees en Wim, die ik al van de radio kende,' herinnert zij zich. 'En ook bij Hadimassa was hun talent overduidelijk. Tijdens de opnamen en repetities hielden ze zich nogal gedeisd, ze gedroegen zich low profile. Het waren geen ego's die de ruimte binnen kwamen wandelden, of ze wisten in elk geval goed in bedwang te houden. Persoonlijke gesprekken heb ik zelden met ze gevoerd, dat was bij hen niet aan de orde. Ze hadden geen maniertjes, vertelden geen anekdotes en maakten geen grapjes. Ze zaten te grinniken bij de repetities, maar waren verder nogal gesloten, soms zelfs op het humeurige af. Totaal andere types dan acteurs. Natuurlijk lachten we wel om de sketches, maar dat was bij hen bijna professioneel, een beetje afgemeten.'
 
Het was een interessante botsing met Ton van Duinhoven, de ster van het programma, die óók verschrikkelijk getalenteerd was, maar totaal anders dan Kees en Wim. Hij was een échte acteur, dus met al het gedoe dat daarbij hoort. Kees en Wim gedroegen zich nogal gereserveerd tegenover hem, zonder met zoveel woorden hun afkeur te laten blijken. Annemarie Oster: 'Toen Van Duinhoven zich tijdens een repetitie weer eens stond uit te sloven heb ik Kees één keer "misselijk mannetje" horen prevelen, dat was het enige.'
 
Tijdens opnamen en repetities waren Kees en Wim helemaal op elkaar gericht. Maar eenmaal gescheiden, buiten de studio, konden ze wel met enige ironie over elkaar praten. Toch, met de één nog eens flink over de ander roddelen, dat zou uitgesloten zijn geweest. Dimitri Frenkel Frank behandelde de heren met groot respect. 'Hij had af en toe best wat meer in kunnen grijpen', zegt Oster. 'Hun sketches waren goed, maar duurden vaak te lang.'
 
In 1972 stopte Hadimassa. Ton van Duinhoven ging de boeken in als de dragende kracht, maar Van Kooten en De Bie hadden wél naam gemaakt. Ze vonden het niet erg dat Hadimassa ten einde was. 'We willen alleen maar een komisch duo zijn, dat hoeft geen populair duo te worden, maar wél in een wat persoonlijke programma.' In welke vorm de precies moest, wisten ze nog niet. Er waren geen andere komische duo's waar ze zich aan konden spiegelen, al hadden ze respect voor Johnny en Rijk en keken ze graag naar Laurel en Hardy.
 
Ze maakten de overstap naar de VPRO, waar ze een onderdeel gingen vormen in het nieuwe programma Het gat van Nederland. 'Wat wij deden,' omschreef Hans Keller het programma later, 'was allerlei normale dingen laten zien op een manier die bijzonder werd door de dramatische lading.'
 
Lulligheid, zoals het ook wel werd genoemd. Van Kooten en De Bie namen een halfjournalistiek, half satirisch item voor hun rekening en werden gekoppeld aan cameraman Paul van den Bos. Hij haalde ze uit de studio en nam ze mee naar buiten, waardoor ze sketches konden opnemen in elke denkbare omgeving. Ze werkten met een compact groepje mensen, en dat maakte ze mobiel. Ze konden nu satire maken die zeer dicht bij de realiteit stond en ontdekten het metier van de typetjes. Het was een eye-opener voor ze, en het duo kwam tot wasdom. Ze hadden de vorm gevonden waarmee ze de daaropvolgende 26 jaar furore zouden maken.
 
De terugkeer van Van Kooten en De Bie, volgende week zondag 16 november, Ned. 3, 20:25-22:00 uur
 

 
Terug naar Bibliografie